×

Wettelijk kader onwaardigheid

Wettelijk kader onwaardigheid

Wanneer een erflater geen testament heeft opgesteld, dan is op de nalatenschap het versterferfrecht van toepassing. Op grond daarvan is de echtgenoot – samen met eventuele kinderen – op grond van art. 4:10 lid 1 BW de eerste in lijn om te erven van erflater. Door het overlijden van Yvon K. zou dit betekenen dat haar erfgenamen in die hoedanigheid aanspraak kunnen maken op de nalatenschap van erflater. Dit zou kunnen worden doorkruist door de onwaardigheidsregeling van art. 4:3 BW. Wanneer Yvon K. als erfgenaam van erflater onwaardig is om te erven op grond van art. 4:3 BW, dan kunnen haar erfgenamen geen aanspraak maken op de nalatenschap van erflater, en is het de familie van erflater die de nalatenschap van erflater toekomt.

Lid 1 van art. 4:3 BW bevat een limitatieve opsomming van gronden waarop iemand onwaardig is om voordeel te trekken uit een nalatenschap. Voor de casus van de gifmoord is de grond van sub a relevant: hij die onherroepelijk veroordeeld is ter zake dat hij de overledene heeft omgebracht, is onwaardig te erven.

Doet geen van de limitatief opgesomde gronden voor onwaardigheid van art. 4:3 lid 1 BW zich voor, dan kan de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid van art. 6:2 lid 2 BW soms nog een oplossing bieden. Als een vererving zo stuitend is, dat het onaanvaardbaar is voor het rechtsgevoel dat een erfgenaam als erfgenaam van de erflater toe wordt gelaten, dan kan een rechter een streep zetten door deze vererving. Maar ook de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid kan een rol spelen wanneer de limitatieve gronden van art. 4:3 lid 1 BW ruim uitgelegd worden. Dit was bijvoorbeeld aan de orde in een zaak bij het gerechtshof Amsterdam (Hof Amsterdam 15 augustus 2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AF5771, NJ 2003/53), waarin het ging om een kleinzoon van erflaatster die zijn beide ouders had vermoord en daar ook strafrechtelijk voor veroordeeld was. Erflaatster had hem uitdrukkelijk uitgesloten als erfgenaam in haar testament, maar de kleinzoon maakte aanspraak op het erfdeel van zijn vader. Daar stak het gerechtshof Amsterdam een stokje voor door op grond van de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid alsnog te oordelen dat sprake was van onwaardigheid van de kleinzoon ten aanzien van de nalatenschap van erflaatster.

Toepassing op de casus van de gifmoord

Met het overlijden van Yvon K. zal het niet komen tot een onherroepelijke veroordeling, omdat het recht op strafvervolging op grond van art. 69 van het Wetboek van Strafrecht vervalt door de dood van de verdachte. De casus uit de rechtspraak die de meeste gelijkenis vertoont met de casus van de gifmoord, is de casus die ten grondslag ligt aan de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 5 oktober 2011 (ECLI:NL:RBMID:2011:BU6593). In deze procedure ging het om een erflaatster die door haar echtgenoot om het leven was gebracht, waarbij de echtgenoot – in afwachting van het strafproces tegen hem – zelfmoord pleegde en de strafvervolging, net als in de casus van de gifmoord, stop werd gezet. In die procedure oordeelde de rechtbank dat zich een situatie had voorgedaan waarbij de vererving door de echtgenoot zo stuitend is dat het onaanvaardbaar is voor het rechtsgevoel om hem als erfgenaam toe te laten. Ook in het licht van het algemene rechtsbeginsel dat men geen voordeel behoort te hebben van de opzettelijk veroorzaakte dood van een ander, zou het door de echtgenoot uitoefenen van de rechten uit hoofde van het versterferfrecht een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar resultaat opleveren.

Wel verdient hierbij opmerking dat in die zaak op basis van de inhoud van de gedeponeerde processen-verbaal voldoende vast stond dat de echtgenoot erflaatster opzettelijk van het leven heeft beroofd. Het is de vraag of in de casus van de gifmoord processen-verbaal of een afscheidsbrief beschikbaar zijn op basis waarvan voldoende vaststaat dat Yvon K. erflater opzettelijk van het leven heeft beroofd. Is dat niet het geval, dan zal het – kijkend naar eerdere jurisprudentie – naar alle waarschijnlijkheid lastig worden om te komen tot een rechterlijke uitspraak waarin de rechter oordeelt dat Yvon K. onwaardig is om te erven van erflater.

Aanpassing onwaardigheidsregeling

Dit soort situaties doen veel stof opwaaien in de maatschappij. Dit zou voorkomen kunnen worden door het aanpassen van de onwaardigheidsregeling van art. 4:3 BW. Demissionair minister voor Rechtsbescherming Weerwind heeft al eerder een verruiming van de onwaardigheidsgronden toegezegd. Zo zou er bijvoorbeeld een bepaling kunnen worden toegevoegd aan art. 4:3 BW op grond waarvan de mogelijkheid wordt geboden dat een civiele rechter het plegen van een misdrijf onherroepelijk vaststelt in situaties waarin de strafrechtelijke veroordeling is verhinderd door het overlijden van de dader. Zo’n soort bepaling is enkele jaren geleden bijvoorbeeld aan de Roemeense en Belgische onwaardigheidsregeling toegevoegd. Maar deze mogelijkheid zou wellicht ook nog wat breder getrokken kunnen worden, door bijvoorbeeld ook in situaties waarin een verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege de aanwezigheid van een schulduitsluitingsgrond de mogelijkheid te bieden dat een civiele rechter een erfgenaam onwaardig verklaart.

Een andere mogelijkheid is door van art. 4:3 BW een gedeeltelijk open norm te maken door de woorden ‘onder meer’ toe te voegen in lid 1. Dit voorstel wordt door De Vries gedaan in haar recent verschenen proefschrift (M. de Vries, Onwaardigheid (diss. Groningen), Deventer: Wolters Kluwer 2023). Het voordeel hiervan is dat de oplossing voor casuïstiek die buiten de reikwijdte van de huidige onwaardigheidsgronden valt, binnen art. 4:3 BW zelf wordt geboden, zodat belangenbehartigers en rechters niet terug hoeven te vallen op het strikte criterium van de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid.

Tot slot over onwaardigheid

Hopelijk wordt er snel een nieuw kabinet geformeerd, zodat de nieuwe minister voor Rechtsbescherming aan de slag kan met het opstellen van een wetsvoorstel rondom de aanpassing van de onwaardigheidsregeling van art. 4:3 BW. Wilt u meer lezen over dit onderwerp? Joost Diks en Noortje Lavrijssen schreven er een tijdschriftartikel over in het tijdschrift Relatierecht En Praktijk (J.Th.M. Diks en N. Lavrijssen, ‘De erfrechtelijke casus rondom de gifmoord: de onwaardigheid van art. 4:3 BW revisited’, REP 2024/2, bijdrage nr. 168, p. 39-44).

Bron: https://www.erfrechtadvocaat.nl/column/wettelijk-kader-onwaardigheid/