Terug naar overzicht ×

Een onverwachte schuld in de erfenis: kan ik als erfgenaam toch voorkomen dat ik er privé voor opdraai?

Familie- en Erfrecht Wet bescherming erfgenamen tegen schulden

Op 1 september 2016 is de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden (deze wet wordt ook wel de Wet BETS genoemd, Kamerstukken 34224) in werking getreden. Hoe men een schuld zuiver kan aanvaarden in de zin van artikel 4:192 BW is hiermee aangepast (er is nu minder snel sprake van daden van zuivere aanvaarding) en er is een nieuw artikel 4:194a BW ingevoerd op grond waarvan zuiver aanvaard hebbende erfgenamen machtiging aan de kantonrechter kunnen verzoeken voor een beneficiaire aanvaarding vanwege onverwachte schulden, dan wel ontheffing kunnen verzoeken van betaling van die schulden uit het eigen vermogen.

Artikel 4:194a BW bepaalt dat een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, indien hij binnen drie maanden na die ontdekking het verzoek daartoe doet, door de kantonrechter kan worden gemachtigd om alsnog beneficiair te aanvaarden.

Jurisprudentie over onverwachte schulden in de erfenis

De rechtbank Limburg heeft zich op 18 mei 2022 moeten buigen over de vraag of sprake was van een onbekende schuld waardoor een latere beneficiaire aanvaarding toelaatbaar zou zijn (ECLI:NL:RBLIM:2022:3946). De relevante feiten zijn samengevat de volgende.

Kleinzoon aanvaardt de nalatenschap van zijn grootmoeder (overleden in 2021) zuiver. Nadien wordt hij geconfronteerd met vordering van zijn tante uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling die zijn grootvader (overleden in 1990) had opgenomen in zijn testament.

De vader en tante, kinderen van erflaters, verkregen uit dien hoofde een rentedragend vorderingsrecht ter grootte van hun erfdeel, welk vorderingsrecht drie maanden na het overlijden van erflaatster opeisbaar zou worden. Enkel de tante eist haar vordering op.

De kleinzoon verzoekt in verband met het opkomen van die schulden van de nalatenschap de kantonrechter in oktober 2021, en aldus tijdig binnen drie maanden na ontdekking van de schuld, om de nalatenschap van zijn grootmoeder alsnog beneficiair te mogen aanvaarden.

Hij voert bij de kantonrechter aan dat hij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard omdat erflaatster hem altijd heeft gezegd dat er geen schulden waren. Daarnaast was hem ook na het doorpluizen van de gehele administratie van erflaatster niet gebleken dat er schulden zouden zijn. Het betrof een eenvoudige en overzichtelijke nalatenschap, bestaande uit een banksaldo en een lening aan de kleinzoon in verband met de aankoop van het huis van erflaatster in 2018.

Toen de kleinzoon in september 2021 een brief van de notaris ontving waaruit bleek dat zijn tante haar vordering uit de nalatenschap van de grootvader opeiste, werd de andersluidende realiteit pijnlijk duidelijk. Inclusief oprenting met enkelvoudige rente van 5% bleek het te gaan om vorderingen ter hoogte van elk groot € 355.406,91.

De kleinzoon dreigt zijn huis te verliezen en in een financiële impasse terecht te komen.

De tante van de erfgenaam, schuldeiser, voert in deze procedure als belanghebbende verweer dat samengevat inhoudt dat de erfgenaam op de hoogte was van het vooroverlijden van zijn grootvader en de nalatenschap met een juiste voorstelling van zaken heeft aanvaard, zelfs indien de notaris hem niet volledig over de ouderlijke boedelverdeling had ingelicht.

Ter zake van dat verweer oordeelt de kantonrechter dat de erfgenaam de vermoedens en verweren voldoende gemotiveerd onderbouwd heeft weerlegd door de feiten en omstandigheden aan te vullen door verklaringen van hemzelf, zijn vader en de accountant van erflaatster.

Uit de uitgebreide overwegingen blijkt dat de kantonrechter (bijzondere) waarde hecht aan het feit dat tante haar neef na het overlijden niet op het bestaan van het testament van grootvader en haar daaruit voortvloeiende vorderingsrecht op de nalatenschap van erflaatster heeft gewezen. Relevant is ook dat de accountant van grootmoeder niets wist van deze vordering en dat ook de vader heeft verklaard dat hij niets wist van zijn vordering op de nalatenschap. De kantonrechter weegt tevens mee dat de neef zijn grootvader nooit heeft gekend (hij is geboren in 1991), dat zijn grootmoeder noch tante iets over het testament van grootvader en de daaruit voortvloeiende vorderingsrechten hebben gezegd, dat uit de administratie van grootmoeder hierover niets bleek, en dat hij werd bijgestaan door een accountant (die ook van niets wist). Daarmee staat, aldus de kantonrechter, in voldoende mate vast dat de erfgenaam bedoelde vorderingen niet kende of behoorde te kennen toen hij in augustus 2021 de nalatenschap zuiver aanvaardde.

 

De vorderingen uit de ouderlijke boedelverdeling in de Parlementaire geschiedenis over de Wet BETS

Uit de Parlementaire geschiedenis volgt dat met de woorden ‘kende en behoren te kennen’ wordt aangesloten bij het begrip goede trouw in het BW (artikel 3:11 BW, MvT, TK 34224, nr. 3.).

Goede trouw ontbreekt als de erfgenaam van het bestaan van de schuld wist op het moment van aanvaarding van de nalatenschap. Ook als een erfgenaam weliswaar een juiste voorstelling van zaken miste met betrekking tot de aanwezige schulden, maar onder de gegeven omstandigheden beter behoorde te weten of twijfelde of had moeten twijfelen over (de aan- of afwezigheid van) een schuld en heeft nagelaten hiernaar nader onderzoek te doen, kan hij niet als te goeder trouw worden aangemerkt.

Een schuld uit hoofde van een ouderlijke boedelverdeling valt onder de categorie  vorderingen op een vooroverleden (stief)ouder of partner zoals genoemd in de Parlementaire geschiedenis, en deze schulden zullen niet in algemene zin als onverwachte schulden aangemerkt kunnen worden.

Per geval zal de rechter moeten beoordelen of een dergelijke vordering voor de desbetreffende erfgenaam is aan te merken als een onverwachte schuld.

Ten aanzien van vorderingen uit een eerder overlijden wordt nog opgemerkt dat erfgenamen van het bestaan ervan meestal op de hoogte zullen zijn, althans dat zij geacht worden deze te kennen gelet op de regeling van de wettelijke verdeling in artikel 4:13 lid 3 BW. Dit kan echter onder omstandigheden anders zijn.

De Parlementaire geschiedenis geeft in dat kader het voorbeeld van de geregistreerd partner van een overledene die gebrouilleerd was met zijn stiefkinderen.

De partner/enig erfgenaam wist niet van het bestaan van de stiefkinderen en kon daarom niet vermoeden dat legitieme vorderingen deel uitmaken van de schulden van de nalatenschap.

 

Analyse jurisprudentie onverwachte schulden in de nalatenschap

Over de vraag wat als een zogenaamde “onbekende schuld” in de zin van artikel 1:194a lid 1 BW wordt aangemerkt, is in de literatuur en de rechtspraak al veelvuldig gedebatteerd. Een analyse van uitspraken die sedert de invoering van de Wet BETS zijn gepubliceerd leidt tot de algemene conclusie dat artikel 4:194a BW in de praktijk blijkt te zijn wat ook in de toelichting bij de Parlementaire geschiedenis werd toegezegd: een uitzonderingsclausule. Hiermee is het vangnet beperkt en dat was ook de insteek, nu op de erfgenaam een (niet onaanzienlijke) onderzoeksplicht rust, die in een aantal gevallen verder gaat dan het enkel raadplegen van de administratie van erflater. Het beeld dat uit dit jurisprudentieoverzicht komt, is voorts evenwel een overwegend coulant beeld naar de zuiver aanvaard hebbende erfgenaam toe, mits deze evenwel te goeder trouw kan worden geacht. En dat is dus steeds maatwerk voor de rechter.

Bijzonder aan de voorliggende uitspraak van de rechtbank Limburg is dat het een primeur is dat geoordeeld wordt dat vorderingen die voortvloeien uit een ouderlijke boedelverdeling onverwachte schulden zijn in de zin van artikel 4:194a BW. De kantonrechter maakt hier gebruik van de beoordelingsvrijheid die hem wel geboden wordt in de Parlementaire geschiedenis en ziet kennelijk ruimte voor afwijking van de hoofdregel/coulance betrachting in de bijzondere – en ook wel schrijnende – omstandigheden van het geval die de onderzoeksplicht van de erfgenaam inkleuren. Daarnaast is de goede trouw van de erfgenaam (maatstaf artikel 3:11 BW) een doorslaggevend criterium. Ook lijkt de kantonrechter – hoewel niet expliciet want er is geen beroep op gedaan –  de maatstaf van artikel 6:2 BW aan te leggen en in te lezen (redelijkheid en billijkheid). Dat de erfgenaam de schuld niet kende is een objectief vastgesteld feit; dat hij de schuld ook niet behoorde te kennen in casu, is een invulling van de kantonrechter op basis van de omstandigheden van het geval alsook aan de hand van de maatstaf van artikel 3:11 BW. En daar kan in de onderhavige casus zeker verschillend over worden gedacht.

 

Conclusie over onverwachte schulden in de nalatenschap

De conclusie luidt onverminderd dat artikel 4:194a BW een uitzonderingsclausule is. Het primaire advies aan de erfgenaam behoort dus nog steeds de beneficiaire aanvaarding te zijn, gelet op de onderzoeksplicht van de erfgenaam, die wordt ingekleurd door de omstandigheden van het geval. In de jurisprudentie wordt – zo blijkt maar weer uit de onderhavige uitspraak – in toenemende mate ruimte geboden voor die inkleuring, in relatie tot de beoordeling van de goede trouw die aanwezig moet zijn bij de erfgenaam.

In elk geval biedt deze uitspraak perspectieven voor het indijken van de vergaande consequenties die de zuivere aanvaarding kan hebben voor de (terecht) niets vermoedende erfgenaam en heeft deze mijns inziens het pad geëffend voor nog meer maatwerk op dit terrein. Een erfrechtadvocaat kan u adviseren als er onverwachte schulden zijn en een verzoekschrift bij de kantonrechter indienen om een machtiging te verkrijgen om alsnog beneficiair te mogen aanvaarden.

De analyse van uitspraken die sedert de invoering van de Wet BETS zijn gepubliceerd, is terug te vinden in de annotatie van erfrechtadvocaat Inge Decupere in vaktijdschrift JIN, editie juli 2022), die via deze link te lezen is op onze website.

Bron: https://www.erfrechtadvocaat.nl/column/een-onverwachte-schuld-in-de-erfenis/
Per geval zal de rechter moeten beoordelen of een dergelijke vordering voor de desbetreffende erfgenaam is aan te merken als een onverwachte schuld. Inge Decupere