Dit is een initiatief van Advocaten Familie- & Erfrecht
Versterferfrecht versus testamentair erfrecht
Versterferfrecht versus testamentair erfrecht
In het Nederlandse recht wordt onderscheid gemaakt tussen het versterferfrecht en het testamentair erfrecht. Met het testamentair erfrecht wordt het erfrecht bedoeld dat van toepassing is als de erflater een testament heeft laten opstellen. Met het versterferfrecht wordt het erfrecht bedoeld dat van toepassing is als een overledene – hierna ‘erflater’ genoemd – geen testament heeft laten opstellen door een notaris. Het versterferfrecht wordt ook wel het wettelijk erfrecht genoemd. Het versterferfrecht bevat wettelijke regels aan de hand waarvan wordt bepaald wie de erfgenamen van een erflater zonder uiterste wilsbeschikking zijn. In Nederland wordt door middel van het parentelenstelsel bepaald hoe een nalatenschap vererft.
Parentelenstelsel
Het parentelenstelsel is wettelijk vastgesteld in art. 4:10 BW. De wetgever heeft de wettelijke erfgenamen in vier groepen verdeeld. Het parentelenstelsel wordt daarom ook wel het ‘groepenstelsel’ genoemd. De groepen erfgenamen in het parentelenstelsel hebben met elkaar gemeen dat het bijna allemaal bloedverwanten (familie) zijn van de erflater. Van bloedverwantschap is sprake wanneer personen een of meer gezamenlijke voorouders hebben, maar bloedverwantschap kan ook ontstaan door erkenning of adoptie. Niet-familieleden kunnen in het versterferfrecht in principe geen erfgenaam zijn. De enige uitzondering op deze regel geldt voor echtgenoten van de erflater: zij worden op grond van het parentelenstelsel ook aangewezen als wettelijke erfgenamen.
Als gezegd bestaat het parentelenstelsel uit vier groepen. Tot de eerste groep behoren de kinderen en de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot van erflater. De tweede groep bestaat uit de ouders en broers en zussen van de erflater. In de derde groep bevinden zich de grootouders van de erflater. Tot de vierde groep behoren de overgrootouders van de erflater. Deze vier groepen kunnen ook op een enigszins andere manier worden omschreven:
1. Het gezin waar je in leeft (art. 4:10 lid 1 sub a BW);
2. Het gezin waar je uit komt (art. 4:10 lid 1 sub b BW);
3. De grootouders (art. 4:10 lid 1 sub c BW);
4. De overgrootouders (art. 4:10 lid 1 sub d BW).
Erven uit eigen hoofde of bij plaatsvervulling
Binnen het versterferfrecht kan op twee manieren geërfd worden: uit eigen hoofde of bij plaatsvervulling. We spreken van erven uit eigen hoofde op grond van art. 4:11 lid 1 BW wanneer de betrokken erfgenaam rechtstreeks/direct van de erflater erft. Van erven bij plaatsvervulling op grond van art. 4:12 BW is sprake wanneer een erfgenaam in de plaats van een andere erfgenaam – die bijvoorbeeld uit hoofde van het parentelenstelsel als erfgenaam was aangewezen en deze erfgenaam kan of wil niet erven – erft. Denk hierbij aan een kind van erflater dat al eerder overleden is dan de erflater. De afstammelingen van dit kind van de erflater (dus de kleinkinderen van de erflater) kunnen dan als plaatsvervuller optreden. Zij kunnen dan gezamenlijk uit hoofde van plaatsvervulling aanspraak maken op het erfdeel van hun overleden ouder. Het erfdeel van het kind van de erflater wordt dan gelijkelijk over de afstammelingen van het kind (de kleinkinderen van de erflater) verdeeld.
Werking parentelenstelsel
Binnen het parentelenstelsel heeft de wetgever een erfrechtelijke volgorde aangebracht. Pas als in de eerste groep geen familielid of echtgenoot aanwezig is en er ook niemand bij plaatsvervulling kan erven, komen personen uit de tweede groep in beeld als erfgenaam. Hierbij is het van belang op te merken dat er in de eerste groep van het parentelenstelsel geen plaatsvervulling plaatsvindt voor echtgenoten en in de tweede groep van het parentelenstelsel niet voor ouders.
Is – net als in de eerste groep van het parentelenstelsel – in de tweede groep ook geen familielid aanwezig, dan komt de derde groep in beeld. Als ook daar geen familielid aanwezig is, komen personen uit de vierde groep als erfgenaam in aanmerking. Zijn er geen erfgenamen tot en met de zesde graad, dan komt de nalatenschap op grond van art. 4:189 BW toe aan de Staat. Art. 4:12 lid 3 BW bepaalt namelijk dat geen plaatsvervulling plaats vindt verder dan in de zesde graad. Om te bepalen wat onder de term ‘graad’ moet worden verstaan, moet art. 1:3 BW geraadpleegd worden. Dat artikel geeft aan dat de graad van bloedverwantschap wordt bepaald door het aantal geboorten die het bloedverwantschap hebben veroorzaakt.
Tot slot over het erfrecht volgens de wet
Voor personen zonder testament is het belangrijk om na te gaan in hoeverre het versterferfrecht ertoe leidt dat de personen waarvan zij graag willen dat zij erfgenamen zijn ook daadwerkelijk de erfgenamen zullen zijn indien een persoon komt te overlijden. Omdat de opbouw van het parentelenstelsel in de meeste gevallen in overeenstemming zal zijn met de wensen van een persoon – namelijk dat de echtgenoot en kinderen de erfgenamen zijn – zal de werking van het parentelenstelsel voor de meeste personen tot het gewenste resultaat leiden. Is dat niet het geval, dan is het raadzaam om een testament op te laten stellen door een notaris waarin de wensen van die personen worden gerespecteerd. Vanzelfsprekend geldt dat ook voor de situatie waarin iemand graag aanvullende voorwaarden wil stellen rondom het te erven vermogen, zoals bijvoorbeeld het instellen van een bewind voor jong meerderjarige kinderen ten aanzien van het vermogen dat uit de nalatenschap van de erflater verkregen wordt. Ook bijvoorbeeld het benoemen van een executeur mag bij testament. Het advies is dan ook: raadpleeg een notaris.