Terug naar overzicht ×

Staat een onterfde echtgenoot in de kou?

Koen Boddaert De wetgever heeft het goed geregeld voor de langstlevende echtgenoot. De echtgenoot is op grond van de wet erfgenaam, en zelfs als er ook kinderen zijn die erven, verkrijgt de langstlevende echtgenoot op grond van de wettelijke verdeling van rechtswege alle goederen van de nalatenschap. De kinderen moeten dan genoegen nemen met een geldvordering op de langstlevende echtgenoot ter grootte van hun erfdeel, die tijdens het leven van de langstlevende echtgenoot niet opeisbaar is. Maar wat als daar bij testament van afgeweken is, en de echtgenoot onterfd is? Staat die dan helemaal in de kou?

De onterving

Vooropgesteld: het is zonder meer mogelijk om, om wat voor reden dan ook, bij testament te bepalen dat je echtgenoot geen erfgenaam van je zal zijn. Een echtgenoot is volledig te onterven, zoals ook kinderen te onterven zijn. Waar kinderen na een onterving nog een beroep kunnen doen op een legitieme portie en er op die manier voor kunnen zorgen dat zij in ieder geval een geldvordering op de nalatenschap krijgen, heeft de onterfde echtgenoot die mogelijkheid niet. Alleen afstammelingen zijn immers legitimarissen. Een onterfde echtgenoot erft dus niets, en komt geen beroep op een legitieme portie toe. De wet biedt voor de onterfde echtgenoot andere mogelijkheden.

 

Voortgezet gebruik woning en inboedel na overlijden

In de eerste plaats heeft de onterfde echtgenoot op grond van de wet de bevoegdheid om het gebruik van de woning met inboedel gedurende zes maanden voort te zetten. Het moet dan gaan om een woning met inboedel die de echtgenoot bij overlijden van erflater bewoonde en die tot de nalatenschap of ontbonden gemeenschap van goederen behoort, of die de erflater anders dan krachtens huur mocht gebruiken. De onterfde echtgenoot hoeft dus niet bang te zijn om meteen na overlijden van erflater op straat te komen staan als de woning tot de nalatenschap van erflater behoort. Dit recht op de tijdelijke voortzetting van het gebruik van woning en inboedel heeft de echtgenoot van rechtswege. Als de onterfde echtgenoot door de erfgenamen verzocht wordt de tot de nalatenschap behorende woning te verlaten, kan dit recht tegenover die erfgenamen uitgeoefend worden en hoeft aan dat verzoek dus, gedurende zes maanden na overlijden van erflater, geen gehoor gegeven te worden.

Vestiging vruchtgebruik woning en inboedel na overlijden

Maar het blijft niet bij de wettelijke bevoegdheid om de woning met inboedel gedurende zes maanden na overlijden te blijven gebruiken. De echtgenoot kan namelijk ook binnen deze termijn van zes maanden van de erfgenamen verlangen dat een vruchtgebruik gevestigd wordt op deze woning en inboedel waartoe de echtgenoot als gevolg van de onterving niet of niet (als enige) gerechtigd is. Zolang de echtgenoot een beroep op dit recht toekomt, kunnen de erfgenamen de woning en inboedel niet verkopen, verhuren of verpachten.

Het is wel belangrijk om te weten dat de mogelijkheid om aanspraak te maken op vestiging van het vruchtgebruik vervalt, indien de echtgenoot niet binnen zes maanden na overlijden van erflater (of binnen een door een belanghebbende gestelde redelijke termijn) verklaard heeft op de vestiging van het vruchtgebruik aanspraak te maken. De echtgenoot kan dus niet zes maanden genieten van het voortgezet gebruik van de woning, om daarna een keer aanspraak te maken op vestiging van het vruchtgebruik. Dan is de echtgenoot te laat. Als er wél tijdig verklaard is dat aanspraak gemaakt wordt op vestiging van het vruchtgebruik, kan de echtgenoot evenmin achterover gaan leunen: de rechtsvordering tot vestiging van het vruchtgebruik verjaart dan namelijk door verloop van een jaar en drie maanden na het overlijden van erflater.

De wetgever biedt deze mogelijkheid, omdat ervan uitgegaan wordt dat de echtgenoot die door een onterving niet gerechtigd is tot de echtelijke woning met inboedel, in het kader van haar of zijn verzorging behoefte heeft aan een vruchtgebruik hierop. Indien de erfgenamen van mening zijn dat die verzorgingsbehoefte niet bestaat, zullen zij in actie moeten komen. Zij kunnen dan, als de onterfde echtgenoot aanspraak gemaakt heeft op vestiging van het vruchtgebruik, de kantonrechter verzoeken om wegens het ontbreken van een verzorgingsbehoefte hun verplichting om mee te werken aan de vestiging van het vruchtgebruik op te heffen. Als dat verzoek wordt toegewezen, heeft de echtgenoot dus geen recht op vestiging van het vruchtgebruik. Voor een dergelijke procedure kan een erfrechtadvocaat worden ingeschakeld.

Vestiging vruchtgebruik op andere goederen na overlijden

De onterfde echtgenoot zou voor zijn verzorging behoefte kunnen hebben aan een vruchtgebruik op meer dan alleen de woning en inboedel. Die mogelijkheid biedt de wet eveneens: van de erfgenamen kan ook verlangd worden dat zij meewerken aan de vestiging van een vruchtgebruik op andere goederen van de nalatenschap. Hier is het uitgangspunt wel anders. Waar de erfgenamen in beginsel verplicht zijn om mee te werken aan de vestiging van een vruchtgebruik op de woning en inboedel (tenzij de kantonrechter hen op hun verzoek ontheft van die verplichting wegens het ontbreken van die verzorgingsbehoefte) zijn de erfgenamen alleen verplicht om mee te werken aan het vestigen van een vruchtgebruik op andere goederen, voor zover de onterfde echtgenoot daaraan behoefte heeft voor diens verzorging. Die verzorgingsbehoefte zal voor wat betreft andere goederen dan de woning met inboedel in de regel niet snel worden aangenomen

Om aanspraak te maken op de vestiging van het vruchtgebruik op andere goederen van de nalatenschap dan de woning en inboedel, is de onterfde echtgenoot wat meer tijd gegund: de aanspraak daarop vervalt ‘pas’ een jaar na overlijden (of binnen een door een belanghebbende gestelde redelijke termijn). Een ander belangrijk verschil is dat de erfgenamen gewoon bevoegd zijn om over deze ander goederen te beschikken zolang de echtgenoot aanspraak kan maken op vestiging van het vruchtgebruik van die andere goederen. In dat geval kan het verzorgingsvruchtgebruik gevestigd worden op alles wat geacht moet worden in de plaats te zijn gekomen van de vervreemde goederen van de nalatenschap.

De erflater heeft zelf overigens ook nog wel wat te zeggen over welke goederen eventueel in aanmerking komen voor de vestiging van een verzorgingsvruchtgebruik. Hij kan bij testament namelijk goederen aanwijzen die vóór of andere voor bezwaring met een vruchtgebruik in aanmerking komen.

Het vruchtgebruik op goederen van de nalatenschap

Als een vruchtgebruik gevestigd is op goederen van de nalatenschap, heeft de onterfde echtgenoot het recht die goederen, die in eigendom toebehoren aan de erfgenamen, te gebruiken, (tot op zekere hoogte) te verbruiken, en de vruchten ervan te genieten. Als het gaat om goederen die bestemd zijn om vervreemd te worden, mag de echtgenoot als vruchtgebruiker de goederen ook vervreemden, en in andere gevallen zou de echtgenoot de kantonrechter om een machtiging tot vervreemding (of bezwaring) kunnen vragen. Die machtiging wordt gegeven, wanneer het belang van de echtgenoot door de vervreemding of bezwaring wordt gediend en het belang van de erfgenamen niet wordt geschaad, maar óók als de verzorgingsbehoefte van de onterfde echtgenoot dat nodig maakt. Op die laatste grond zou de kantonrechter de echtgenoot ook de bevoegdheid kunnen toekennen tot gehele of gedeeltelijke vervreemding of vertering. De onterfde echtgenoot wordt door vestiging van het vruchtgebruik dus met een behoorlijk pakket aan (mogelijke) rechten en bevoegdheden beschermd tegen degenen die wél tot erfgenaam benoemd zijn. Een erfrechtadvocaat kan de erfgenamen of de langstlevende bijstaan in procedures betreffende het vruchtgebruik over goederen van de nalatenschap.

Het vruchtgebruik kan evenwel niet worden ingeroepen tegen (bepaalde) schuldeisers van de nalatenschap die zich verhalen op de goederen die met het vruchtgebruik belast zijn. Die schuldeisers kunnen die goederen ter voldoening van hun vorderingen gewoon uitwinnen en hoeven zich daarbij in beginsel dus niets aan te trekken van het recht van vruchtgebruik van de onterfde echtgenoot. ‘In beginsel’, want de onterfde echtgenoot die zich geconfronteerd ziet met schuldeisers van de nalatenschap die zich willen verhalen op goederen waarvan hij het vruchtgebruik heeft, kan de schuldeisers wijzen op andere goederen van de nalatenschap die niet met vruchtgebruik belast zijn en die voldoende verhaal bieden. In dat geval is uitwinning van de goederen waar de onterfde echtgenoot het vruchtgebruik op heeft, niet toegestaan.

Concluderend over de onterfde echtgenoot

De conclusie is dat de wetgever de echtgenoot die onterfd is niet in de kou laat staan. Een onterfde echtgenoot wordt in ruime mate tegemoet gekomen, vooral in de verzorgingsbehoefte die door die onterving ontstaan zou kunnen zijn. Het is dan wel van belang dat de onterfde echtgenoot tijdig en op de juiste wijze aanspraak maakt op de rechten en behoedheden die hem of haar zijn toegekend.

Bron: https://www.erfrechtadvocaat.nl/column/staat-een-onterfde-echtgenoot-in-de-kou/
Een echtgenoot is volledig te onterven, zoals ook kinderen te onterven zijn Koen Boddaert